GEBED IEDERE DAG

Gebed voor de kerk
Woord van god elke dag
Libretto DEL GIORNO
Gebed voor de kerk
Donderdag 7 augustus


Lezing van Gods Woord

Alleluia, alleluia, alleluia !

Ik ben de goede herder,
Mijn schapen luisteren naar mijn stem,
zij zullen één kudde en één schaapstal worden.

Alleluia, alleluia, alleluia !

Numeri 20,1-13

In de eerste maand kwam heel de gemeenschap van de Israëlieten in de woestijn Sin. Tijdens het verblijf van het volk in Kades overleed Mirjam, en zij werd ter plaatse begraven.
Eens was er geen water voor de gemeenschap. Het volk schoolde samen tegen Mozes en Aäron en begon Mozes verwijten te maken. Zij zeiden: ‘Waren wij maar door ingrijpen van de Heer gestorven zoals onze broeders! Hebt u de gemeente van de Heer naar deze woestijn geleid om er mens en dier de dood te laten vinden? Waarom hebt u ons uit Egypte geleid naar dit ellendig oord, waar geen koren is, geen vijg, geen wijnstok, geen granaatappel, en zelfs geen water?' Toen verwijderden Mozes en Aäron zich van de gemeente en gingen naar de ingang van de tent van samenkomst en wierpen zich ter aarde. De heerlijkheid van de Heer verscheen voor hen en de Heer sprak tot Mozes: ‘Neem de staf en roep met uw broer Aäron de gemeenschap bijeen. U moet in hun bijzijn de rots gebieden water te geven, dan zult u uit die rots water laten stromen en de gemeenschap en het vee laten drinken.' Mozes nam de staf uit het heiligdom, zoals de Heer hem gezegd had. Toen riepen Mozes en Aäron de gemeente voor de rots bijeen. Mozes zei tegen hen: ‘Luister, opstandigen! Zullen wij voor mensen als jullie water uit deze rots laten stromen?' Mozes hief zijn hand op en sloeg met zijn staf op de rots, tweemaal: toen stroomde er volop water uit, zodat de gemeenschap en het vee konden drinken. Maar de Heer zei tegen Mozes en Aäron: ‘Uw vertrouwen in Mij is niet zo groot geweest dat u tegenover de Israëlieten mijn heiligheid hebt hooggehouden. Daarom zult u deze gemeente niet binnenleiden in het land dat Ik hun gegeven heb.' Dat water is het water van Meriba, waar de Israëlieten de Heer verwijten maakten en Hij bij hen zijn heiligheid openbaarde.

[Copyright © 1995 Katholieke Bijbelstichting]

 

Alleluia, alleluia, alleluia !

Ik geef jullie een nieuw gebod:
gij moet elkander liefhebben.

Alleluia, alleluia, alleluia !

We bevinden ons weer in de doortocht door de woestijn naar het beloofde land. Die woestijn is ook het dagelijks leven van de gelovigen. Moeilijkheden en obstakels zijn er altijd wel. Er was gebrek aan water, een onmisbaar element (je kunt je goed voorstellen wat het betekent om zonder water in de woestijn te lopen). Hier wordt, anders dan elders, gezegd dat het volk "samenschoolde tegen Mozes". Het Hebreeuwse woord hiervoor wil niet aangeven wat ons allemaal overkomt, namelijk ruzie maken met iemand. Het gaat hier om een opstand tegen God, die de Israëlieten als onrechtvaardig beschouwden, omdat Hij hen bevrijd zou hebben om hen vervolgens te laten sterven. Dat is een ernstige beschuldiging, niets meer of minder dan Israëls voortdurende verongelijktheid en het onvermogen van het volk om op de Heer en zijn bescherming te vertrouwen. In de moeilijke ogenblikken van ons leven beschuldigen wij de Heer er vaak van onrechtvaardig te zijn en vergeten wij de vele weldaden die wij van Hem hebben ontvangen. Zo sluiten wij ons op in ons eigen rechtvaardigheidsgevoel, in beschuldigingen en geldingsdrang, zonder ons nog nederig te weten en behoeftig om in onze nood geholpen te worden. Maar de Heer hoort ook de klachten van zijn volk aan en wordt nooit moe te antwoorden, zelfs niet aan een volk dat meent onrechtvaardig behandeld te worden. Hij laat dus water stromen voor Israël, maar Mozes en Aäron zullen het volk niet in het beloofde land binnenleiden. Ook zij hadden getwijfeld aan Gods genadige aanwezigheid. Daarom zullen zij het land waar zij zo naar verlangden niet binnengaan.

Het gebed is het hart van het leven van de Gemeenschap van Sant’Egidio. Het is haar eerste “werk”. Aan het einde van de dag komt elke Gemeenschap, of die nu klein of groot is, samen bij de Heer om het Woord te beluisteren en zich tot Hem te richten in het gebed. De leerlingen kunnen niet anders dan aan de voeten van Jezus zitten, zoals Maria van Bethanië, om het “betere deel” te kiezen (Lc 10, 42) en van Hem zijn gezindheid te leren (vgl. Fil 2, 5).

Elke keer dat de Gemeenschap zich tot de Heer richt, maakt ze zich die vraag eigen van de anonieme leerling: “Heer, leer ons bidden!” (Lc 11, 1). En Jezus, meester in het gebed, antwoordt: “Wanneer jullie bidden, zeg dan: Abba, Vader”.

Wanneer we bidden, ook in de geslotenheid van ons eigen hart, zijn we nooit alleen of verweesd. Integendeel, we zijn leden van de familie van de Heer. In het gemeenschappelijk gebed wordt naast het mysterie van het kindschap, ook dat van de broederschap en zusterschap duidelijk.

De Gemeenschappen van Sant’Egidio, verspreid over de wereld, verzamelen zich op de verschillende plaatsen die gekozen zijn voor het gebed en brengen de hoop en het verdriet van de “uitgeputte en hulpeloze mensenmenigte” waarover het Evangelie spreekt (Mt 9, 37) bij de Heer. Deze oude menigte omvat de inwoners van onze hedendaagse steden, de armen die zich bevinden in de marge van het leven, en iedereen die wacht om als dagloner te worden aangenomen (vgl. Mt 20).

Het gemeenschappelijk gebed verzamelt de schreeuw, de hoop, het verlangen naar vrede, genezing, zin en redding, die beleefd worden door de mannen en vrouwen van deze wereld. Het gebed is nooit leeg. Het stijgt onophoudelijk op naar de Heer opdat verdriet verandert in vreugde, wanhoop in blijheid, angst in hoop, eenzaamheid in gemeenschap. En het rijk Gods zal spoedig temidden van de mensen komen.