GEBED IEDERE DAG

Gebed voor de kerk
Woord van god elke dag
Libretto DEL GIORNO
Gebed voor de kerk
Donderdag 10 juli


Lezing van Gods Woord

Alleluia, alleluia, alleluia !

Ik ben de goede herder,
Mijn schapen luisteren naar mijn stem,
zij zullen één kudde en één schaapstal worden.

Alleluia, alleluia, alleluia !

Genesis 44,18-21.23-29; 45,1-5

Nu ging Juda naar voren en zei: ‘Heer, sta uw dienaar toe een enkel woord tot u te richten, zonder dat u kwaad wordt op uw dienaar, want u bent de gelijke van de farao. Mijn heer heeft aan zijn dienaren gevraagd: “Hebt u nog een vader en een broer?” Wij hebben toen mijn heer geantwoord: “Wij hebben een oude vader en er is nog een jonge zoon, die in zijn ouderdom geboren is. Omdat zijn broer gestorven is, is hij de enig overgeblevene van zijn moeder, en zijn vader heeft hem lief.” Toen hebt u tot uw dienaren gezegd: “Breng hem bij mij, zodat ik hem kan zien.” Maar u hebt tegen uw dienaren gezegd: “Als uw jongste broer niet met u meekomt, hoeft u mij niet meer onder ogen te komen.” We zijn naar uw dienaar, onze vader, teruggegaan en hebben hem verteld wat mijn heer gezegd heeft. En toen onze vader vroeg om opnieuw voedsel te gaan kopen, hebben wij geantwoord: “Zo kunnen wij niet vertrekken. Alleen als onze jongste broer met ons meegaat, zullen wij vertrekken; want wij kunnen die man niet onder ogen komen als onze jongste broer niet bij ons is.” Toen zei uw dienaar, onze vader, tegen ons: “Jullie weten dat mijn vrouw mij maar twee zonen geschonken heeft. De ene is van mij weggegaan, en hij is zeker verscheurd, want ik heb hem tot nog toe niet teruggezien. Als jullie deze zoon ook nog van mij wegnemen, en er zou hem een dodelijk ongeluk overkomen, dan zouden jullie de grijsaard die ik ben jammerend in het dodenrijk laten neerdalen.” Nu kon Jozef zich voor alle omstanders niet langer beheersen en hij riep uit: ‘Stuur iedereen weg.' Zo was er niemand meer bij, toen Jozef zich aan zijn broers bekendmaakte. Hij weende zo luid, dat de Egyptenaren het hoorden; ook in het huis van de farao werd het bekend. Jozef zei tegen zijn broers: ‘Ik ben Jozef. Maakt vader het nog goed?' Maar zijn broers konden geen woord uitbrengen, zo verschrikt waren zij. Jozef echter zei tegen zijn broers: ‘Kom toch dichterbij.' Toen ze dichterbij gekomen waren, zei hij: ‘Ik ben Jozef, de broer die jullie aan Egypte verkocht hebben. Je hoeft niet zo terneergeslagen te zijn en jezelf niet meer te verwijten dat jullie mij hiernaartoe verkocht hebben, want God heeft mij voor jullie uit gezonden om jullie in leven te houden.

[Copyright © 1995 Katholieke Bijbelstichting]

 

Alleluia, alleluia, alleluia !

Ik geef jullie een nieuw gebod:
gij moet elkander liefhebben.

Alleluia, alleluia, alleluia !

Judas, een van de broers van Jozef, neemt uiteindelijk zijn verantwoordelijkheid. Hij vlucht niet langer in bedrog, hij gelooft niet langer dat hij het probleem van de verstoorde broederlijkheid kan oplossen door te zwijgen of leugens te vertellen. De verzoening begint wanneer hij met een open hart tot Jozef spreekt, die hij trouwens nog niet heeft herkend. Voor de broers is het ook moeilijk hun broer als zodanig terug te vinden. Zij ontdekken dat hij het is als ze eindelijk over hun vader beginnen te spreken, over de pijn die hij had doorstaan omdat een van de twee zonen die Rachel hem had geschonken gestorven is. Toen zij hem in de put hadden gegooid om hem te doden, dachten zij niet aan hun broer of hun vader. Wij kunnen de weg van de broederlijkheid opnieuw ontdekken als we ons over onze broer ontfermen, als wij eindelijk zijn hoeder worden, en als wij het verdriet van de vader begrijpen. Geconfronteerd met de oprechte woorden van Judas en het verdriet van zijn vader, kan ook Jozef zich niet langer inhouden en in de intimiteit van het samenzijn met zijn broers geeft hij zich tenslotte bloot en huilt. Ook Jezus zal huilen over de schapen die afgetobd neerliggen omdat zij geen herder hebben. Ook Hij zal huilen omdat Jeruzalem niet heeft willen luisteren naar zijn woord dat tot bekering oproept. De broers zijn doodsbang als ze Jozef herkennen, maar zijn barmhartigheid laat hun hart uiteindelijk smelten en laat hen elkaar weer als broers ontmoeten. Jozef openbaart hun, net zoals Jezus zal doen, dat hij door God gezonden is om hen te redden en dat alles, zelfs de pijn, in zijn barmhartigheid wordt goedgemaakt. Jozef neemt de moeilijkheden van zijn broers op zich, zodat zij weer verzoend in één familie kunnen leven.

Het gebed is het hart van het leven van de Gemeenschap van Sant’Egidio. Het is haar eerste “werk”. Aan het einde van de dag komt elke Gemeenschap, of die nu klein of groot is, samen bij de Heer om het Woord te beluisteren en zich tot Hem te richten in het gebed. De leerlingen kunnen niet anders dan aan de voeten van Jezus zitten, zoals Maria van Bethanië, om het “betere deel” te kiezen (Lc 10, 42) en van Hem zijn gezindheid te leren (vgl. Fil 2, 5).

Elke keer dat de Gemeenschap zich tot de Heer richt, maakt ze zich die vraag eigen van de anonieme leerling: “Heer, leer ons bidden!” (Lc 11, 1). En Jezus, meester in het gebed, antwoordt: “Wanneer jullie bidden, zeg dan: Abba, Vader”.

Wanneer we bidden, ook in de geslotenheid van ons eigen hart, zijn we nooit alleen of verweesd. Integendeel, we zijn leden van de familie van de Heer. In het gemeenschappelijk gebed wordt naast het mysterie van het kindschap, ook dat van de broederschap en zusterschap duidelijk.

De Gemeenschappen van Sant’Egidio, verspreid over de wereld, verzamelen zich op de verschillende plaatsen die gekozen zijn voor het gebed en brengen de hoop en het verdriet van de “uitgeputte en hulpeloze mensenmenigte” waarover het Evangelie spreekt (Mt 9, 37) bij de Heer. Deze oude menigte omvat de inwoners van onze hedendaagse steden, de armen die zich bevinden in de marge van het leven, en iedereen die wacht om als dagloner te worden aangenomen (vgl. Mt 20).

Het gemeenschappelijk gebed verzamelt de schreeuw, de hoop, het verlangen naar vrede, genezing, zin en redding, die beleefd worden door de mannen en vrouwen van deze wereld. Het gebed is nooit leeg. Het stijgt onophoudelijk op naar de Heer opdat verdriet verandert in vreugde, wanhoop in blijheid, angst in hoop, eenzaamheid in gemeenschap. En het rijk Gods zal spoedig temidden van de mensen komen.