Gedachtenis van de zalige Floribert Bwana Chui, een jonge Congolees van de Gemeenschap van Sant'Egidio, vermoord in 2007 door onbekenden in Goma omdat hij zich verzette tegen een poging tot corruptie. Lees meer
Gedachtenis van de zalige Floribert Bwana Chui, een jonge Congolees van de Gemeenschap van Sant'Egidio, vermoord in 2007 door onbekenden in Goma omdat hij zich verzette tegen een poging tot corruptie.
Lezing van Gods Woord
Alleluia, alleluia, alleluia !
De Geest van de Heer rust op u,
wie uit u geboren wordt zal heilig zijn.
Alleluia, alleluia, alleluia !
Genesis 32,23-33
Maar tijdens die nacht stond hij op en stak met zijn twee vrouwen, zijn twee slavinnen en zijn elf kinderen de doorwaadbare plaats van de Jabbok over. Toen Jakob hen met zijn bezittingen over de rivier gebracht had, bleef hij alleen achter. En een man worstelde met hem tot het aanbreken van de dageraad. Toen de man merkte dat hij Jakob niet aankon, stootte hij hem bij de worsteling boven tegen de heup, zodat die ontwricht werd. Daarop zei de man: ‘Laat mij gaan, want de dageraad is aangebroken.' Maar hij antwoordde: ‘Ik laat u niet gaan wanneer u mij niet zegent.' Hij vroeg: ‘Hoe is uw naam?' Hij antwoordde: ‘Jakob.' Toen zei hij: ‘Voortaan zult u geen Jakob meer heten, maar Israël, want u hebt met God gestreden en met mensen en u hebt hen overwonnen.' Jakob vroeg: ‘Maak mij uw naam bekend.' Maar hij zei: ‘Waarom vraagt u naar mijn naam?' Toen gaf hij hem op die plaats zijn zegen. Jakob noemde die plaats Peniël; ‘Want', zo zei hij, ‘ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht, en ik ben toch in leven gebleven.' De zon ging op, zodra hij Peniël voorbij was. En Jakob bleef mank aan zijn heup. Vandaar dat de Israëlieten tot op de dag van vandaag de spier die boven aan de heup ligt niet eten, omdat God Jakob boven tegen de heup, tegen de spier van het heupgewricht had gestoten.
[Copyright © 1995 Katholieke Bijbelstichting]
Alleluia, alleluia, alleluia !
Zie, Heer, uw dienaars:
ons geschiede naar uw woord.
Alleluia, alleluia, alleluia !
Jakob maakt een moeilijke tijd door. Hij keert terug naar het beloofde land, maar is bang voor de ontmoeting met zijn broer Esau, van wie hij op een vijandige manier afscheid had genomen. Hij wil echter weer een vreedzame relatie met Esau opbouwen. Hij weet dat alleen de wederopbouw van de gekwetste broederlijkheid tot ware vrede kan leiden. In de onzekerheid van de eenzaamheid gaat Jakob de strijd aan met een mysterieus personage. De tekst identificeert hem niet onmiddellijk. Jakob lijkt tijdens zijn lange reis het gezelschap van God te zijn vergeten. Maar andersom is het zo niet. Niet alleen is de Heer hem niet vergeten, maar Hij staat hem bij en gaat een strijd met hem aan, zodat Jakob opnieuw de kracht van Gods nabijheid erkent. Het leven van de gelovige is altijd een strijd met zichzelf. Trouw aan de Heer vereist altijd een strijd die bestaat uit vrees voor de heilige dingen van God en vrees om geen loze woorden te spreken. De naamsverandering op dat moment van strijd - Jakob zal voortaan Israël heten - wijst op de nieuwe roeping die hij gekregen heeft, om samen met God de goede strijd te strijden voor de redding van de volkeren. De strijd met zichzelf om bij God te zijn is ook de strijd samen met God tegen het kwaad, dat de vrede tussen de volkeren kapot maakt. De confrontatie met God - de ontmoeting van aangezicht tot aangezicht waarover Jakob spreekt - is de tijd van bidden en luisteren om samen met de Heer deel te kunnen hebben aan de heilsgeschiedenis van alle volkeren op aarde.
Het gebed is het hart van het leven van de Gemeenschap van Sant’Egidio. Het is haar eerste “werk”. Aan het einde van de dag komt elke Gemeenschap, of die nu klein of groot is, samen bij de Heer om het Woord te beluisteren en zich tot Hem te richten in het gebed. De leerlingen kunnen niet anders dan aan de voeten van Jezus zitten, zoals Maria van Bethanië, om het “betere deel” te kiezen (Lc 10, 42) en van Hem zijn gezindheid te leren (vgl. Fil 2, 5).
Elke keer dat de Gemeenschap zich tot de Heer richt, maakt ze zich die vraag eigen van de anonieme leerling: “Heer, leer ons bidden!” (Lc 11, 1). En Jezus, meester in het gebed, antwoordt: “Wanneer jullie bidden, zeg dan: Abba, Vader”.
Wanneer we bidden, ook in de geslotenheid van ons eigen hart, zijn we nooit alleen of verweesd. Integendeel, we zijn leden van de familie van de Heer. In het gemeenschappelijk gebed wordt naast het mysterie van het kindschap, ook dat van de broederschap en zusterschap duidelijk.
De Gemeenschappen van Sant’Egidio, verspreid over de wereld, verzamelen zich op de verschillende plaatsen die gekozen zijn voor het gebed en brengen de hoop en het verdriet van de “uitgeputte en hulpeloze mensenmenigte” waarover het Evangelie spreekt (Mt 9, 37) bij de Heer. Deze oude menigte omvat de inwoners van onze hedendaagse steden, de armen die zich bevinden in de marge van het leven, en iedereen die wacht om als dagloner te worden aangenomen (vgl. Mt 20).
Het gemeenschappelijk gebed verzamelt de schreeuw, de hoop, het verlangen naar vrede, genezing, zin en redding, die beleefd worden door de mannen en vrouwen van deze wereld. Het gebed is nooit leeg. Het stijgt onophoudelijk op naar de Heer opdat verdriet verandert in vreugde, wanhoop in blijheid, angst in hoop, eenzaamheid in gemeenschap. En het rijk Gods zal spoedig temidden van de mensen komen.