Lezing van Gods Woord
Alleluia, alleluia, alleluia !
Iedereen die leeft en in Mij gelooft
zal in eeuwigheid niet sterven.
Alleluia, alleluia, alleluia !
2 Korintiërs 12,1-10
Moet er geroemd worden? Het dient wel nergens toe, maar dan zal ik het gaan hebben over visioenen en openbaringen van de Heer. Ik ken een christenmens die veertien jaar geleden – in het lichaam of buiten het lichaam, ik weet het niet, God weet het – werd weggerukt naar de derde hemel. Van die mens weet ik dat hij – met het lichaam of zonder het lichaam, ik weet het niet, God weet het – werd weggerukt naar het paradijs en onzegbare woorden vernam, die geen mens mag uitspreken. Op zo iemand wil ik roemen, voor mijzelf wil ik alleen roemen op mijn zwakheden. Zou ik werkelijk willen roemen, dan was ik geen dwaas: ik zou immers de waarheid zeggen. Maar daar zie ik van af; ik wil niet dat iemand méér aan mij toeschrijft dan wat hij van mij kan zien of horen, zeker niet op grond van de buitengewone openbaringen. Mij is een doorn in het vlees gestoken, als een bode van de satan die mij moet afranselen, opdat ik niet verwaand word. Tot driemaal toe heb ik de Heer gesmeekt, dat die van mij zou weggaan. Maar Hij antwoordde mij: ‘Je hebt genoeg aan mijn genade. Kracht wordt juist in zwakheid volkomen.' Dus zal ik het liefst van alles roemen op mijn zwakheden, opdat de kracht van Christus in mij zal wonen. Ter wille van Christus zal ik daarom graag zwak zijn: in smaad, nood, vervolging en benauwdheid. Want als ik zwak ben, dan ben ik sterk.
[Copyright © 1995 Katholieke Bijbelstichting]
Alleluia, alleluia, alleluia !
Als je gelooft,
zal je Gods heerlijkheid zien, zo spreekt de Heer.
Alleluia, alleluia, alleluia !
Dit is een cruciale passage in de brief. Paulus onthult, zonder dieper in te gaan op de inhoud die ook hijzelf niet volledig begrijpt, de geestelijke ervaring van een visioen. Het valt op dat de apostel hier niet meer in de eerste persoon spreekt, maar over zichzelf als "een christenmens die veertien jaar geleden - in het lichaam of buiten het lichaam, ik weet het niet, God weet het - werd weggerukt naar de derde hemel". In die mysterieuze ontmoeting was hij als van zichzelf ontdaan: het was niet langer het vleselijke zelf dat sprak, maar "een christenmens". Die ontmoeting heeft hem zo diepgaand veranderd dat hij elders schrijft: "Ikzelf leef niet meer, Christus leeft in mij" (Gal 2,20). De christen beleeft de identificatie met Christus: een weg van geestelijke groei die ons hele leven doorgaat tot hij zijn volheid bereikt. En die volheid is niets anders dan de gemeenschap met Christus. En op dit punt gaat het betoog van de apostel twee kanten op: hij roemt de mens die zich heeft laten grijpen door Christus, maar "voor mijzelf wil ik alleen roemen op mijn zwakheden". Zo openbaart hij aan de Korintiërs een persoonlijke ervaring van zwakheid, de "doorn in het vlees".
We weten niet precies waar de apostel op doelt, maar de gevolgen moeten hard zijn geweest, zo erg zelfs dat hij de Heer drie keer om bevrijding vraagt. Paulus krijgt echter van God het antwoord dat hem in staat stelt om zijn leven niet op zijn eigen wijsheid en kracht te bouwen, maar op de kracht die van de Heer komt: "Je hebt genoeg aan mijn genade. Kracht wordt juist in zwakheid volkomen". De apostel ontdekt dat juist in de zwakheid van zijn leven ten dienste van het evangelie de kracht van de Heer zich openbaart. Dit is een grote spirituele en pastorale les, die helaas vaak aan de kant wordt geschoven. Zo vaak in ons leven worden zwakheid en moeilijkheden een reden om ons te verwijderen van het evangelie, of een rechtvaardiging om ons niet te engageren. Maar juist in de zwakheid ontdekt de leerling de buitengewone kracht van de Heer en zijn genade.
Het gebed is het hart van het leven van de Gemeenschap van Sant’Egidio. Het is haar eerste “werk”. Aan het einde van de dag komt elke Gemeenschap, of die nu klein of groot is, samen bij de Heer om het Woord te beluisteren en zich tot Hem te richten in het gebed. De leerlingen kunnen niet anders dan aan de voeten van Jezus zitten, zoals Maria van Bethanië, om het “betere deel” te kiezen (Lc 10, 42) en van Hem zijn gezindheid te leren (vgl. Fil 2, 5).
Elke keer dat de Gemeenschap zich tot de Heer richt, maakt ze zich die vraag eigen van de anonieme leerling: “Heer, leer ons bidden!” (Lc 11, 1). En Jezus, meester in het gebed, antwoordt: “Wanneer jullie bidden, zeg dan: Abba, Vader”.
Wanneer we bidden, ook in de geslotenheid van ons eigen hart, zijn we nooit alleen of verweesd. Integendeel, we zijn leden van de familie van de Heer. In het gemeenschappelijk gebed wordt naast het mysterie van het kindschap, ook dat van de broederschap en zusterschap duidelijk.
De Gemeenschappen van Sant’Egidio, verspreid over de wereld, verzamelen zich op de verschillende plaatsen die gekozen zijn voor het gebed en brengen de hoop en het verdriet van de “uitgeputte en hulpeloze mensenmenigte” waarover het Evangelie spreekt (Mt 9, 37) bij de Heer. Deze oude menigte omvat de inwoners van onze hedendaagse steden, de armen die zich bevinden in de marge van het leven, en iedereen die wacht om als dagloner te worden aangenomen (vgl. Mt 20).
Het gemeenschappelijk gebed verzamelt de schreeuw, de hoop, het verlangen naar vrede, genezing, zin en redding, die beleefd worden door de mannen en vrouwen van deze wereld. Het gebed is nooit leeg. Het stijgt onophoudelijk op naar de Heer opdat verdriet verandert in vreugde, wanhoop in blijheid, angst in hoop, eenzaamheid in gemeenschap. En het rijk Gods zal spoedig temidden van de mensen komen.