Lezing van Gods Woord
Alleluia, alleluia, alleluia !
De Geest van de Heer rust op u,
wie uit u geboren wordt zal heilig zijn.
Alleluia, alleluia, alleluia !
2 Korintiërs 8,1-9
Broeders en zusters, wij willen u meedelen welke gunst God de gemeenten van Macedonië heeft bewezen. Hoewel ze door verdrukkingen zwaar werden beproefd vloeiden ze over van vreugde, en ondanks hun diepe armoede was hun vrijgevigheid overstelpend. Want zij hebben naar vermogen gegeven; ik durf te zeggen: boven hun vermogen. Uit eigen beweging smeekten ze ons heel dringend om de gunst te mogen deelnemen aan de ondersteuning van de heiligen. Zij gaven meer dan wij durfden hopen; zij gaven zichzelf, in de eerste plaats aan de Heer, maar daarna ook, door Gods wil, aan ons. Dientengevolge hebben wij er bij Titus op aangedrongen om dit liefdewerk, waarmee hij bij u al eerder was begonnen, nu ook tot een goed einde te brengen. Welnu, u munt reeds in zo veel opzichten uit, in geloof, welsprekendheid, kennis, in ijver op allerlei gebied, in de liefde die wij in u hebben gewekt; laat dan ook dit liefdewerk uitmuntend slagen! Ik zeg dit niet bij wijze van bevel, maar ik wil aan de ijver van anderen de echtheid van uw liefde toetsen. Want u kent de liefde die onze Heer Jezus Christus u heeft betoond: omwille van u is Hij arm geworden, terwijl Hij rijk was, opdat u rijk zou worden door zijn armoede.
[Copyright © 1995 Katholieke Bijbelstichting]
Alleluia, alleluia, alleluia !
Zie, Heer, uw dienaars:
ons geschiede naar uw woord.
Alleluia, alleluia, alleluia !
Paulus voelt een schuld van erkentelijkheid tegenover de moedergemeenschap in Jeruzalem, die een bijzonder moeilijke tijd doormaakt. Ook wij - met een sprong van tweeduizend jaar - zouden een soortgelijke schuld moeten voelen ten overstaan van het drama dat het land van Jezus beleeft. Paulus had een collecte georganiseerd in de door hem gestichte gemeenten, waarmee hij blijk geeft van een terechte solidariteit van de andere gemeenschappen met die van Jeruzalem en met de apostelen. De christelijke broederlijkheid, zoals die naar voren komt in Handelingen van de Apostelen die het leven van de gemeenschap beschrijven, bestaat ook uit de concreetheid van wederzijdse hulp. Deelnemen aan de inzameling, zoals voor de gemeenschappen in Macedonië die arm waren, betekende deelnemen aan een buitengewone genade, want liefde voor hen die in nood verkeren, verrijkt hen die geven meer dan hen die ontvangen, zoals Jezus zelf had gezegd en zoals Paulus het aan de oudsten van Efeze formuleert: "Het is zaliger te geven dan te ontvangen" (Hnd 20, 35). De Macedoniërs hebben de betekenis van deze evangelische liefde begrepen: zij brengen niet alleen offers, maar "zij gaven meer dan wij durfden hopen; zij gaven zichzelf, in de eerste plaats aan de Heer, maar daarna ook, door Gods wil, aan ons". De apostel stelt hen als toonbeeld van solidariteit. Voor de christenen vloeit het gebod van de liefde voort uit het voorbeeld van Jezus die "omwille van u arm is geworden, terwijl Hij rijk was, opdat u rijk zou worden door zijn armoede". De leerlingen moeten van de Heer leren om die uitwisseling van gaven tot stand te brengen, zodat niemand berooid achterblijft.
Het gebed is het hart van het leven van de Gemeenschap van Sant’Egidio. Het is haar eerste “werk”. Aan het einde van de dag komt elke Gemeenschap, of die nu klein of groot is, samen bij de Heer om het Woord te beluisteren en zich tot Hem te richten in het gebed. De leerlingen kunnen niet anders dan aan de voeten van Jezus zitten, zoals Maria van Bethanië, om het “betere deel” te kiezen (Lc 10, 42) en van Hem zijn gezindheid te leren (vgl. Fil 2, 5).
Elke keer dat de Gemeenschap zich tot de Heer richt, maakt ze zich die vraag eigen van de anonieme leerling: “Heer, leer ons bidden!” (Lc 11, 1). En Jezus, meester in het gebed, antwoordt: “Wanneer jullie bidden, zeg dan: Abba, Vader”.
Wanneer we bidden, ook in de geslotenheid van ons eigen hart, zijn we nooit alleen of verweesd. Integendeel, we zijn leden van de familie van de Heer. In het gemeenschappelijk gebed wordt naast het mysterie van het kindschap, ook dat van de broederschap en zusterschap duidelijk.
De Gemeenschappen van Sant’Egidio, verspreid over de wereld, verzamelen zich op de verschillende plaatsen die gekozen zijn voor het gebed en brengen de hoop en het verdriet van de “uitgeputte en hulpeloze mensenmenigte” waarover het Evangelie spreekt (Mt 9, 37) bij de Heer. Deze oude menigte omvat de inwoners van onze hedendaagse steden, de armen die zich bevinden in de marge van het leven, en iedereen die wacht om als dagloner te worden aangenomen (vgl. Mt 20).
Het gemeenschappelijk gebed verzamelt de schreeuw, de hoop, het verlangen naar vrede, genezing, zin en redding, die beleefd worden door de mannen en vrouwen van deze wereld. Het gebed is nooit leeg. Het stijgt onophoudelijk op naar de Heer opdat verdriet verandert in vreugde, wanhoop in blijheid, angst in hoop, eenzaamheid in gemeenschap. En het rijk Gods zal spoedig temidden van de mensen komen.