Lezing van Gods Woord
Alleluia, alleluia, alleluia !
Dit is het evangelie van de armen, de bevrijding van de gevangen,
het zicht van de blinden, de vrijheid van de onderdrukten.
Alleluia, alleluia, alleluia !
2 Korintiërs 4,7-15
Maar wij dragen deze schat in aarden potten, en zo blijkt dat die overgrote kracht van God komt en niet van ons. Van alle kanten worden wij belaagd maar we zitten niet in het nauw; we zijn radeloos maar niet ten einde raad; we worden opgejaagd maar niet in de steek gelaten; neergeveld maar niet gedood. Altijd dragen wij het sterven van Jezus in ons lichaam mee, opdat ook het leven van Jezus zich in ons lichaam openbaart. Voortdurend worden wij tijdens ons leven aan de dood uitgeleverd omwille van Jezus, opdat ook het leven van Jezus zich in ons sterfelijk bestaan openbaart. Zo is de dood aan het werk in ons, en het leven in u. Maar wij bezitten die geest van geloof waarover geschreven staat: Ik heb geloofd, daarom heb ik gesproken. Ook wij geloven en daarom spreken wij. Want wij weten dat Hij die de Heer Jezus heeft opgewekt, ook ons met Jezus ten leven zal wekken en ons naar zich toe zal voeren, samen met u. Want alles gebeurt voor u, opdat de genade onder steeds meer mensen verbreid raakt en zij de dankbaarheid doet toenemen, tot eer van God.
[Copyright © 1995 Katholieke Bijbelstichting]
Alleluia, alleluia, alleluia !
De Mensenzoon is gekomen om te dienen,
Wie groot wil zijn moet dienaar worden van allen.
Alleluia, alleluia, alleluia !
Paulus heeft het over het apostolisch ambt dat het mysterie van Christus aan de wereld moet overbrengen. Hij is zich bewust van zijn en van onze zwakheid. Daarom zegt hij: "Wij dragen deze schat in aarden potten". Jezus vertrouwt zijn evangelie toe aan de schamele handen van de leerlingen, van zijn schamele gemeenschap. Het contrast tussen de rijkdom van het evangelie en de nietigheid van de leerlingen toont duidelijk dat het gezag en de kracht van het ambt niet van mensen, van hun kracht, hun vaardigheid of hun strategieën komen, maar van God. De apostel blikt terug op zijn eigen leven in dit licht. En hij realiseert zich dat hij, ondanks beproevingen, bedreigingen, gevaren en moeilijkheden, nooit door God in de steek is gelaten. Integendeel, juist in de zwakte van zijn leven openbaart zich "het leven van Jezus". In vervolging en verlating ziet Paulus zichzelf als gelijk aan Jezus, die het lijden door en door kent. Het geloof maakt de leerling sterk, ook in tegenstand en tegenspoed. Daarom deinst Paulus niet terug voor moeilijkheden en gevaren. En houdt hij niet op het evangelie aan iedereen te verkondigen: "Ik heb geloofd, daarom heb ik gesproken". Wij, leerlingen van de Heer, die bekleed zijn met de kracht van het geloof, zijn geroepen om de Heer Jezus aan iedereen te verkondigen door ons leven: in ons schamele leven moet dat van Jezus zich openbaren. Vandaar onze verantwoordelijkheid om het woord van God tot het hart van de mensen te brengen. De apostel spoort ons aan om de moed niet te verliezen, om niet ontmoedigd te raken tegenover de zwakheid en het kwaad dat ons leven en de wereld treft. Als we de zwakte van ons eigen lichaam ervaren, moeten we ernaar streven dat de innerlijke mens, de spirituele mens, van dag tot dag vernieuwd wordt. Het lijden van vandaag, vooral het lijden dat ons overvalt vanwege het evangelie, is niet te vergelijken met de heerlijkheid die in ons geopenbaard zal worden (cf. Rom 8, 18).
Het gebed is het hart van het leven van de Gemeenschap van Sant’Egidio. Het is haar eerste “werk”. Aan het einde van de dag komt elke Gemeenschap, of die nu klein of groot is, samen bij de Heer om het Woord te beluisteren en zich tot Hem te richten in het gebed. De leerlingen kunnen niet anders dan aan de voeten van Jezus zitten, zoals Maria van Bethanië, om het “betere deel” te kiezen (Lc 10, 42) en van Hem zijn gezindheid te leren (vgl. Fil 2, 5).
Elke keer dat de Gemeenschap zich tot de Heer richt, maakt ze zich die vraag eigen van de anonieme leerling: “Heer, leer ons bidden!” (Lc 11, 1). En Jezus, meester in het gebed, antwoordt: “Wanneer jullie bidden, zeg dan: Abba, Vader”.
Wanneer we bidden, ook in de geslotenheid van ons eigen hart, zijn we nooit alleen of verweesd. Integendeel, we zijn leden van de familie van de Heer. In het gemeenschappelijk gebed wordt naast het mysterie van het kindschap, ook dat van de broederschap en zusterschap duidelijk.
De Gemeenschappen van Sant’Egidio, verspreid over de wereld, verzamelen zich op de verschillende plaatsen die gekozen zijn voor het gebed en brengen de hoop en het verdriet van de “uitgeputte en hulpeloze mensenmenigte” waarover het Evangelie spreekt (Mt 9, 37) bij de Heer. Deze oude menigte omvat de inwoners van onze hedendaagse steden, de armen die zich bevinden in de marge van het leven, en iedereen die wacht om als dagloner te worden aangenomen (vgl. Mt 20).
Het gemeenschappelijk gebed verzamelt de schreeuw, de hoop, het verlangen naar vrede, genezing, zin en redding, die beleefd worden door de mannen en vrouwen van deze wereld. Het gebed is nooit leeg. Het stijgt onophoudelijk op naar de Heer opdat verdriet verandert in vreugde, wanhoop in blijheid, angst in hoop, eenzaamheid in gemeenschap. En het rijk Gods zal spoedig temidden van de mensen komen.