Lezing van Gods Woord
Alleluia, alleluia, alleluia !
Ik ben de goede herder,
Mijn schapen luisteren naar mijn stem,
zij zullen één kudde en één schaapstal worden.
Alleluia, alleluia, alleluia !
Handelingen 15,7-21
Na veel discussie stond Petrus op en zei tegen hen: ‘Broeders, je weet dat God er van meet af aan bij jullie voor gekozen heeft dat door mijn mond de heidenen het evangeliewoord zouden horen en tot geloof zouden komen. God die de harten kent heeft dat bevestigd door hun, net als ons, de heilige Geest te schenken. Hij heeft in geen enkel opzicht onderscheid gemaakt tussen ons en hen, omdat Hij met het geloof hun harten gezuiverd heeft. Waarom wilt u dan nu God uitdagen om op de nek van de leerlingen een juk te leggen dat onze voorvaderen noch wijzelf konden dragen? Nee, het is door de genade van de Heer Jezus dat wij geloven gered te worden, evengoed als zij.' Heel de vergadering werd stil en men luisterde naar de verhalen van Barnabas en Paulus over de tekenen en wonderen die God door hen onder de heidenen had gedaan. Toen zij uitgesproken waren, nam Jakobus het woord: ‘Broeders, luister naar mij. Simeon heeft uiteengezet hoe God zelf begonnen is zich het lot aan te trekken van de heidenen, om uit hen een volk te vormen voor zijn naam. Hiermee stemmen ook de woorden van de profeten overeen, zoals er geschreven staat: Daarna zal Ik terugkeren en de ingestorte tent van David herbouwen;
wat omver ligt zal Ik herbouwen en weer overeind zetten,
opdat de mensen die zijn overgebleven op zoek gaan naar de Heer
en ook de heidenen, over wie mijn
naam is uitgeroepen.
Zo spreekt de Heer die daaraan
van oudsher bekendheid geeft.
Daarom ben ik van oordeel dat we de heidenen die zich tot God bekeren, geen onnodige last moeten opleggen, maar hun moeten schrijven dat ze zich onthouden van verontreiniging door afgoden, ontucht, verstikt vlees, en bloed. Want van oudsher heeft Mozes in elke stad zijn verkondigers, omdat hij iedere sabbat in de synagoge wordt voorgelezen.'
[Copyright © 1995 Katholieke Bijbelstichting]
Alleluia, alleluia, alleluia !
Ik geef jullie een nieuw gebod:
gij moet elkander liefhebben.
Alleluia, alleluia, alleluia !
De apostelen en de oudsten komen bijeen in een gemeenschappelijke vergadering in Jeruzalem. Er ontstaat een pittig debat. In het midden van de discussie staat Petrus op om het woord te nemen. De apostel legt met gezag en vrijmoedigheid uit dat het evangelie "van meet af aan", dus vanaf het begin - dus al vóór Paulus' bekering - gericht is tot alle mensen en niet alleen tot de joden. En hij vertelt over zijn ontmoeting met Cornelius, een Romeinse centurio en dus een heiden. De apostel herinnert eraan dat de heilige Geest ook op deze centurio en zijn gezin was neergedaald, en daarmee laat hij zien dat God "in geen enkel opzicht onderscheid gemaakt heeft tussen ons en hen, omdat Hij met het geloof hun harten gezuiverd heeft". Petrus is het dus eens met het standpunt van Paulus en Barnabas: alleen de genade, en niet het naleven van rituele gebruiken, is oorzaak van redding. Paulus en Barnabas spraken over de kostbare vruchten van hun zending onder de heidenen. De wonderen die onder de heidenen plaatsvinden door de verkondiging van het woord van God zijn een duidelijke bevestiging en een teken van de kracht van het evangelie: zij tonen de weg die de kerk moet volgen. Het is niet de welsprekendheid of de rechtschapenheid in de leer die de verbazing van de vergadering wekt, maar het verslag van de buitengewone vruchten van bekering die op de verkondiging van Paulus en Barnabas volgden. Jakobus, die aan het eind van de bijeenkomst het woord neemt en herinnert aan de woorden van Petrus, verdedigt de legitimiteit van het standpunt van Paulus: het is het geloof in het evangelie dat redt, en niet de wet. Het is de hartstochtelijke liefde die de kerk doet groeien als een vergadering van mensen die niet verenigd zijn door uiterlijke regels of door rituele gebruiken, maar door het geloof in het evangelie van Jezus, die de redding wil van alle mensen, tot welk volk of welke natie zij ook behoren.
Het gebed is het hart van het leven van de Gemeenschap van Sant’Egidio. Het is haar eerste “werk”. Aan het einde van de dag komt elke Gemeenschap, of die nu klein of groot is, samen bij de Heer om het Woord te beluisteren en zich tot Hem te richten in het gebed. De leerlingen kunnen niet anders dan aan de voeten van Jezus zitten, zoals Maria van Bethanië, om het “betere deel” te kiezen (Lc 10, 42) en van Hem zijn gezindheid te leren (vgl. Fil 2, 5).
Elke keer dat de Gemeenschap zich tot de Heer richt, maakt ze zich die vraag eigen van de anonieme leerling: “Heer, leer ons bidden!” (Lc 11, 1). En Jezus, meester in het gebed, antwoordt: “Wanneer jullie bidden, zeg dan: Abba, Vader”.
Wanneer we bidden, ook in de geslotenheid van ons eigen hart, zijn we nooit alleen of verweesd. Integendeel, we zijn leden van de familie van de Heer. In het gemeenschappelijk gebed wordt naast het mysterie van het kindschap, ook dat van de broederschap en zusterschap duidelijk.
De Gemeenschappen van Sant’Egidio, verspreid over de wereld, verzamelen zich op de verschillende plaatsen die gekozen zijn voor het gebed en brengen de hoop en het verdriet van de “uitgeputte en hulpeloze mensenmenigte” waarover het Evangelie spreekt (Mt 9, 37) bij de Heer. Deze oude menigte omvat de inwoners van onze hedendaagse steden, de armen die zich bevinden in de marge van het leven, en iedereen die wacht om als dagloner te worden aangenomen (vgl. Mt 20).
Het gemeenschappelijk gebed verzamelt de schreeuw, de hoop, het verlangen naar vrede, genezing, zin en redding, die beleefd worden door de mannen en vrouwen van deze wereld. Het gebed is nooit leeg. Het stijgt onophoudelijk op naar de Heer opdat verdriet verandert in vreugde, wanhoop in blijheid, angst in hoop, eenzaamheid in gemeenschap. En het rijk Gods zal spoedig temidden van de mensen komen.