Lezing van Gods Woord
Alleluia, alleluia, alleluia !
Ik ben de goede herder,
Mijn schapen luisteren naar mijn stem,
zij zullen één kudde en één schaapstal worden.
Alleluia, alleluia, alleluia !
Handelingen 13,13-25
Van Pafos voeren Paulus en zijn reisgenoten naar Perge in Pamfylië; maar Johannes verliet hen en keerde terug naar Jeruzalem. Van Perge reisden zij door naar Antiochië in Pisidië. Op de sabbat gingen ze naar de synagoge, en namen daar plaats. Na de lezing uit de Wet en de Profeten liet het synagogebestuur tegen hen zeggen: ‘Broeders, als u een bemoedigend woord voor het volk hebt, spreek dan.' Paulus stond op, gaf een teken met zijn hand, en zei: ‘Israëlieten en godvrezenden, luister. De God van dit volk Israël heeft onze vaderen uitgekozen en het volk sterk gemaakt tijdens zijn verblijf in den vreemde, in Egypte. Hij heeft hen met sterke arm het land uitgeleid en hun ongeveer veertig jaar lang in de woestijn te eten gegeven. In Kanaän heeft Hij zeven volken uitgeroeid en dat land toen aan hen in bezit gegeven. Na ongeveer vierhonderdvijftig jaar gaf Hij hun rechters, tot de tijd van de profeet Samuël. Vervolgens wilden ze een koning, en God gaf hun Saul, de zoon van Kis, een man uit de stam Benjamin, die veertig jaar regeerde. Toen liet Hij hem vallen en verhief Hij David tot koning over hen; van hem getuigde Hij: “In David, de zoon van Isaï, heb Ik een man naar mijn hart gevonden, die geheel naar mijn wil zal handelen.” Uit zijn nageslacht heeft God Israël zoals beloofd een redder gebracht, Jezus. Voorafgaand aan Jezus' optreden had Johannes eerst een doop van bekering verkondigd aan heel het volk Israël. Toen Johannes zijn taak had volbracht, zei hij: “Wie u denkt dat ik ben, ben ik niet; maar, let op, na mij komt iemand wiens schoenen ik niet waard ben los te maken.”
[Copyright © 1995 Katholieke Bijbelstichting]
Alleluia, alleluia, alleluia !
Ik geef jullie een nieuw gebod:
gij moet elkander liefhebben.
Alleluia, alleluia, alleluia !
De reis van de leerlingen - of beter: van het woord van God - gaat verder naar de stad Antiochië in Pisidië. Het is hier, in het uitgestrekte gebied van Klein-Azië, het huidige Turkije, dat Paulus het evangelie begint te verkondigen. Het is zijn eerste zendingsreis, en zodra hij in Antiochië aankomt, begeeft de apostel zich onmiddellijk naar de joodse gemeenschap en wordt hij uitgenodigd om de volgende zaterdag in de synagoge te spreken. Paulus kent de religieuze roeping van het volk Israël goed. Hij voelt de verantwoordelijkheid om commentaar te leveren op de hele geschiedenis van de relatie tussen God en zijn volk, in de nieuwe christelijke context die die relatie zo radicaal heeft veranderd. Vandaag horen we het begin van zijn prediking. Na het voorlezen van passages uit de wet en de profeten wordt de apostel uitgenodigd om het woord te nemen. Paulus richt zich rechtstreeks tot zijn toehoorders en nodigt hen uit om aandachtig te luisteren: "Israëlieten en godvrezenden, luister". De apostel is zich bewust van de ernst van het moment en in zijn toespraak begint hij met het herlezen van de geschiedenis van de relatie tussen God en zijn volk vanuit de nieuwe invalshoek van apostel van de christelijke gemeenschap. Lucas vat in enkele verzen de lange weg van het joodse volk samen tot aan het getuigenis van de Doper, aan wie de Heer de taak toevertrouwt om het volk op de ontmoeting met de Messias voor te bereiden. De bedoeling van Paulus om de geschiedenis van het volk Israël te verbinden met die van Jezus en zijn leerlingen is duidelijk. Het is een enkel "werk van God". Het is het mysterie van het verband tussen het eerste en het tweede verbond.
Het gebed is het hart van het leven van de Gemeenschap van Sant’Egidio. Het is haar eerste “werk”. Aan het einde van de dag komt elke Gemeenschap, of die nu klein of groot is, samen bij de Heer om het Woord te beluisteren en zich tot Hem te richten in het gebed. De leerlingen kunnen niet anders dan aan de voeten van Jezus zitten, zoals Maria van Bethanië, om het “betere deel” te kiezen (Lc 10, 42) en van Hem zijn gezindheid te leren (vgl. Fil 2, 5).
Elke keer dat de Gemeenschap zich tot de Heer richt, maakt ze zich die vraag eigen van de anonieme leerling: “Heer, leer ons bidden!” (Lc 11, 1). En Jezus, meester in het gebed, antwoordt: “Wanneer jullie bidden, zeg dan: Abba, Vader”.
Wanneer we bidden, ook in de geslotenheid van ons eigen hart, zijn we nooit alleen of verweesd. Integendeel, we zijn leden van de familie van de Heer. In het gemeenschappelijk gebed wordt naast het mysterie van het kindschap, ook dat van de broederschap en zusterschap duidelijk.
De Gemeenschappen van Sant’Egidio, verspreid over de wereld, verzamelen zich op de verschillende plaatsen die gekozen zijn voor het gebed en brengen de hoop en het verdriet van de “uitgeputte en hulpeloze mensenmenigte” waarover het Evangelie spreekt (Mt 9, 37) bij de Heer. Deze oude menigte omvat de inwoners van onze hedendaagse steden, de armen die zich bevinden in de marge van het leven, en iedereen die wacht om als dagloner te worden aangenomen (vgl. Mt 20).
Het gemeenschappelijk gebed verzamelt de schreeuw, de hoop, het verlangen naar vrede, genezing, zin en redding, die beleefd worden door de mannen en vrouwen van deze wereld. Het gebed is nooit leeg. Het stijgt onophoudelijk op naar de Heer opdat verdriet verandert in vreugde, wanhoop in blijheid, angst in hoop, eenzaamheid in gemeenschap. En het rijk Gods zal spoedig temidden van de mensen komen.