Lezing van Gods Woord
Alleluia, alleluia, alleluia !
De Geest van de Heer rust op u,
wie uit u geboren wordt zal heilig zijn.
Alleluia, alleluia, alleluia !
Handelingen 11,19-26
Zij die sinds de noodtoestand na Stefanus' dood verspreid waren geraakt, trokken verder tot Fenicië, Cyprus en Antiochië, terwijl zij aan niemand het woord verkondigden dan alleen aan de Joden. Maar er waren ook mensen uit Cyprus en Cyrene bij, die in Antiochië ook aan de hellenisten de goede boodschap gingen verkondigen dat Jezus de Heer is. De Heer stond hen ter zijde: een groot aantal mensen kwam tot geloof en bekeerde zich tot de Heer. Berichten over hen kwamen de gemeente in Jeruzalem ter ore en men stuurde Barnabas naar Antiochië. Toen hij daar zag hoezeer God hen begunstigde, verheugde hij zich, en hij spoorde iedereen aan om met hart en ziel trouw te blijven aan de Heer, want hij was een voortreffelijk man, vol heilige Geest en geloof. Een grote groep sloot zich aan bij de Heer. Daarna vertrok hij naar Tarsus om Saulus te zoeken. Toen hij hem gevonden had, nam hij hem mee naar Antiochië. Een vol jaar lang maakten zij deel uit van de gemeente en gaven ze onderricht aan een grote groep mensen. Het was ook in Antiochië dat de leerlingen voor het eerst christenen werden genoemd.
[Copyright © 1995 Katholieke Bijbelstichting]
Alleluia, alleluia, alleluia !
Zie, Heer, uw dienaars:
ons geschiede naar uw woord.
Alleluia, alleluia, alleluia !
Antiochië is voor de christelijke gemeenschap de eerste etappe in de verspreiding van het evangelie. Antiochië was de op twee na grootste stad - na Rome en Alexandrië - in het Romeinse keizerrijk: een kosmopolitische haven en overal bekend, niet alleen vanwege haar commerciële, maar ook vanwege haar culturele en religieuze belang. De eerste christelijke prediking verspreidde zich vanuit de steden. De steden waren zeer pluralistische en universalistische centra vanwege de aanwezigheid van burgers van overal. Toen ze in Antiochië kwamen, richtten de leerlingen hun prediking dan ook niet alleen tot de joden, maar ook tot de heidenen, die een groot deel van de stad vertegenwoordigden. Het succes van hun prediking was buitengewoon. Dat deed verwarring rijzen in Jeruzalem, zozeer dat de gemeenschap daar Barnabas, een inwoner van Cyprus, stuurde om de gemeenschap in Antiochië te helpen zich te organiseren. Juist in Antiochië, in de jaren 38-40, werden de leerlingen voor het eerst christenen genoemd. De aanzienlijke toestroom van heidenen onderscheidde deze nieuwe groep waarschijnlijk duidelijk van de joodse gemeenschap. Tot dan toe werden zij die vasthielden aan het geloof in Jezus aangeduid met verschillende namen: "broeders" of "gelovigen" of "aanhangers van de weg" (Hnd 9, 2). Nu ontvangen zij een naam die duidelijker benoemt van wie zij leerlingen zijn. Een nieuwe realiteit in een grote stad moet een nieuwe naam krijgen, en die naam wordt 'christenen'. Hun nieuwheid ligt niet in het aannemen van een project of een ideologie, maar in het volgen van Jezus, de Christus.
Het gebed is het hart van het leven van de Gemeenschap van Sant’Egidio. Het is haar eerste “werk”. Aan het einde van de dag komt elke Gemeenschap, of die nu klein of groot is, samen bij de Heer om het Woord te beluisteren en zich tot Hem te richten in het gebed. De leerlingen kunnen niet anders dan aan de voeten van Jezus zitten, zoals Maria van Bethanië, om het “betere deel” te kiezen (Lc 10, 42) en van Hem zijn gezindheid te leren (vgl. Fil 2, 5).
Elke keer dat de Gemeenschap zich tot de Heer richt, maakt ze zich die vraag eigen van de anonieme leerling: “Heer, leer ons bidden!” (Lc 11, 1). En Jezus, meester in het gebed, antwoordt: “Wanneer jullie bidden, zeg dan: Abba, Vader”.
Wanneer we bidden, ook in de geslotenheid van ons eigen hart, zijn we nooit alleen of verweesd. Integendeel, we zijn leden van de familie van de Heer. In het gemeenschappelijk gebed wordt naast het mysterie van het kindschap, ook dat van de broederschap en zusterschap duidelijk.
De Gemeenschappen van Sant’Egidio, verspreid over de wereld, verzamelen zich op de verschillende plaatsen die gekozen zijn voor het gebed en brengen de hoop en het verdriet van de “uitgeputte en hulpeloze mensenmenigte” waarover het Evangelie spreekt (Mt 9, 37) bij de Heer. Deze oude menigte omvat de inwoners van onze hedendaagse steden, de armen die zich bevinden in de marge van het leven, en iedereen die wacht om als dagloner te worden aangenomen (vgl. Mt 20).
Het gemeenschappelijk gebed verzamelt de schreeuw, de hoop, het verlangen naar vrede, genezing, zin en redding, die beleefd worden door de mannen en vrouwen van deze wereld. Het gebed is nooit leeg. Het stijgt onophoudelijk op naar de Heer opdat verdriet verandert in vreugde, wanhoop in blijheid, angst in hoop, eenzaamheid in gemeenschap. En het rijk Gods zal spoedig temidden van de mensen komen.