Gedachtenis van de heilige Adalbert, bisschop van Praag. Hij stierf de marteldood in Oost-Pruisen, waar hij het evangelie was gaan verkondigen (+ 997). Hij verbleef in Rome, waar hij herdacht en vereerd wordt in de basiliek van de heilige Bartolomeüs op het eiland in de Tiber. Lees meer
Gedachtenis van de heilige Adalbert, bisschop van Praag. Hij stierf de marteldood in Oost-Pruisen, waar hij het evangelie was gaan verkondigen (+ 997). Hij verbleef in Rome, waar hij herdacht en vereerd wordt in de basiliek van de heilige Bartolomeüs op het eiland in de Tiber.
Lezing van Gods Woord
Alleluia, alleluia, alleluia !
Christus is uit de doden opgestaan en sterft niet meer,
Hij wacht ons op in Galilea.
Alleluia, alleluia, alleluia !
Handelingen 3,1-10
Eens gingen Petrus en Johannes op de gebedstijd – het negende uur – naar de tempel. Nu was er een man, al vanaf de moederschoot verlamd, die elke dag daarheen werd gedragen en bij de tempelingang, die de Schone heet, werd neergezet om een aalmoes te vragen aan de mensen die de tempel ingingen. Toen hij Petrus en Johannes zag, die juist de tempel wilden binnengaan, vroeg hij om een aalmoes. Petrus keek hem doordringend aan, evenals Johannes, en zei: ‘Kijk ons eens aan!' Hij hield het oog op hen gericht, in de veronderstelling iets van hen te krijgen. Maar Petrus zei: ‘Zilver en goud bezit ik niet, maar wat ik heb, dat geef ik u: in naam van Jezus Christus de Nazoreeër, kom overeind en loop.' Hij pakte hem bij zijn rechterhand en hielp hem overeind. Meteen kwam er kracht in zijn voeten en enkels; met een sprong ging hij staan en hij liep en hij ging met hen de tempel binnen, lopend en springend en God prijzend. Al het volk zag hem lopen en God prijzen. Ze herkenden hem als de man die altijd bij de Schone Poort van de tempel zat voor een aalmoes, en ze werden verschrikt en verrukt door wat er met hem gebeurd was.
[Copyright © 1995 Katholieke Bijbelstichting]
Alleluia, alleluia, alleluia !
Christus is uit de doden opgestaan en sterft niet meer,
Hij wacht ons op in Galilea.
Alleluia, alleluia, alleluia !
Deze bladzijde van Handelingen vertelt de eerste stappen van Petrus en Johannes op weg van de bovenzaal naar de tempel. Het is de eerste keer na Pinksteren dat de leerlingen zich buiten wagen zonder de zichtbare aanwezigheid van de Meester. Misschien herinneren de apostelen zich de woorden van Jezus toen Hij hen voor het eerst uitzond: "Hij riep de twaalf bij zich en begon hen twee aan twee uit te zenden. Hij gaf hun macht over de onreine geesten" (Mc 6, 7). Petrus en Johannes voeren deze woorden letterlijk uit en begeven zich per twee naar de tempel: hun samenhorigheid, hun liefde, hun gemeenschappelijke hartstocht voor het evangelie zijn hun eerste getuigenis, hun eerste verkondiging. De twee apostelen komen bij de Schone Poort van de tempel en zien er een man, verlamd vanaf zijn geboorte. Hij is veertig jaar oud, en de meeste van die jaren heeft hij daar waarschijnlijk al bedelend doorgebracht. Hij ligt buiten de tempel. Hij mocht niet binnen, niet alleen omdat hij niet kon bewegen, maar ook omdat hij ziek was. Een wreed spreekwoord uit die tijd luidde: "Blinden en lammen zullen niet binnenkomen". Waarschijnlijk hoopte de lamme op niets anders dan een kleine aalmoes van de twee leerlingen. Maar de barmhartigheid van God, die het hart van Petrus en Johannes had veroverd, doet wonderen. Die bedelaar ontvangt geen aalmoes, maar genezing. Petrus kijkt hem in de ogen. Dat is al een aanduiding: iemand in de ogen zien wil zeggen: afdalen in het hart van de andere. Meer nog: Petrus zegt niet alleen: "In de naam van Jezus Christus van Nazaret, sta op en loop!" maar tegelijk neemt hij hem bij zijn rechterhand en trekt hem recht. Deze twee handen die elkaar vasthouden, zijn als de icoon van de kerk, zoals die uit het evangelie voortspruit.
Het gebed is het hart van het leven van de Gemeenschap van Sant’Egidio. Het is haar eerste “werk”. Aan het einde van de dag komt elke Gemeenschap, of die nu klein of groot is, samen bij de Heer om het Woord te beluisteren en zich tot Hem te richten in het gebed. De leerlingen kunnen niet anders dan aan de voeten van Jezus zitten, zoals Maria van Bethanië, om het “betere deel” te kiezen (Lc 10, 42) en van Hem zijn gezindheid te leren (vgl. Fil 2, 5).
Elke keer dat de Gemeenschap zich tot de Heer richt, maakt ze zich die vraag eigen van de anonieme leerling: “Heer, leer ons bidden!” (Lc 11, 1). En Jezus, meester in het gebed, antwoordt: “Wanneer jullie bidden, zeg dan: Abba, Vader”.
Wanneer we bidden, ook in de geslotenheid van ons eigen hart, zijn we nooit alleen of verweesd. Integendeel, we zijn leden van de familie van de Heer. In het gemeenschappelijk gebed wordt naast het mysterie van het kindschap, ook dat van de broederschap en zusterschap duidelijk.
De Gemeenschappen van Sant’Egidio, verspreid over de wereld, verzamelen zich op de verschillende plaatsen die gekozen zijn voor het gebed en brengen de hoop en het verdriet van de “uitgeputte en hulpeloze mensenmenigte” waarover het Evangelie spreekt (Mt 9, 37) bij de Heer. Deze oude menigte omvat de inwoners van onze hedendaagse steden, de armen die zich bevinden in de marge van het leven, en iedereen die wacht om als dagloner te worden aangenomen (vgl. Mt 20).
Het gemeenschappelijk gebed verzamelt de schreeuw, de hoop, het verlangen naar vrede, genezing, zin en redding, die beleefd worden door de mannen en vrouwen van deze wereld. Het gebed is nooit leeg. Het stijgt onophoudelijk op naar de Heer opdat verdriet verandert in vreugde, wanhoop in blijheid, angst in hoop, eenzaamheid in gemeenschap. En het rijk Gods zal spoedig temidden van de mensen komen.