Lezing van Gods Woord
Loven wij de Heer, Hem zij alle eer en dank.
De Geest van de Heer rust op u,
wie uit u geboren wordt zal heilig zijn.
Loven wij de Heer, Hem zij alle eer en dank.
Numeri 21,4-9
Van de berg Hor trokken zij in de richting van de Rietzee, want zij wilden om Edom heen trekken. Maar onderweg werd het volk ongeduldig. Het keerde zich tegen God en tegen Mozes: ‘Hebt u ons uit Egypte geleid om te sterven in de woestijn? Er is geen brood, er is geen water en dat minderwaardige eten staat ons tegen.' Daarop zond de Heer vuurspuwende slangen op het volk af. Deze beten de Israëlieten, en velen van hen vonden de dood. Daarop kwam het volk naar Mozes en zei: ‘Wij hebben gezondigd, want wij hebben ons tegen de Heer en tegen u gekeerd. Bid de Heer dat Hij die slangen van ons wegneemt.' Toen bad Mozes voor het volk en de Heer zei tegen hem: ‘Maak zelf een vuurspuwende slang en zet die op een paal. Iedereen die gebeten is en ernaar kijkt, zal in leven blijven.' Mozes maakte een bronzen slang en zette die op een paal. Ieder die door een slang was gebeten en zijn ogen op de bronzen slang richtte, bleef in leven.
[Copyright © 1995 Katholieke Bijbelstichting]
Loven wij de Heer, Hem zij alle eer en dank.
Zie, Heer, uw dienaars:
ons geschiede naar uw woord.
Loven wij de Heer, Hem zij alle eer en dank.
In de opstandigheid en het gemor van het volk ontstaat een verraderlijk kwaad, voorgesteld door de "vuurspuwende slangen". Het is een voorstelling van het kwaad dat vanaf het begin de mens vernedert door hem te willen scheiden van de liefde van God. In dit geval is het de vermoeidheid van de reis, de klaagzang over de moeilijkheden van de reis en de schaarste aan middelen. In de woestijn wordt verleiding gemakkelijk een claim voor wat er lijkt te ontbreken. In die vuurspuwende slangen kunnen we al die gevoelens lezen die nog steeds menselijke relaties vergiftigen en ons verhinderen om samen op te trekken. Het volk wordt zich echter bewust van zijn zonde en ze wenden zich tot Mozes om zijn voorspraak te vragen. En hier spreekt het verslag in het boek Numeri over een bijzonder symbool, de "oprichting" van een bronzen slang waarnaar het volk moest kijken om gered te worden van het gif van die slangen. Kijken is een gebaar van geloof, zoals het boek Wijsheid ons herinnert in zijn commentaar op deze passage: "Wie zich naar dat teken wendde, werd niet gered door wat hij zag, maar werd gered door U, de enige redder" (W 16, 7). Jezus roept in zijn dialoog met Nikodemus precies deze bijbelse episode op om te spreken over het kruis en de "Mensenzoon die omhoog geheven wordt". De mensen die morrend terugkeken op de reis die ze hadden afgelegd met vermoeidheid en heimwee naar hun vroegere slavernij, moeten die tocht voortzetten door hun blik van zichzelf af te wenden en zich te laten leiden door Hem die omhoog geheven is voor onze verlossing.
Het gebed is het hart van het leven van de Gemeenschap van Sant’Egidio. Het is haar eerste “werk”. Aan het einde van de dag komt elke Gemeenschap, of die nu klein of groot is, samen bij de Heer om het Woord te beluisteren en zich tot Hem te richten in het gebed. De leerlingen kunnen niet anders dan aan de voeten van Jezus zitten, zoals Maria van Bethanië, om het “betere deel” te kiezen (Lc 10, 42) en van Hem zijn gezindheid te leren (vgl. Fil 2, 5).
Elke keer dat de Gemeenschap zich tot de Heer richt, maakt ze zich die vraag eigen van de anonieme leerling: “Heer, leer ons bidden!” (Lc 11, 1). En Jezus, meester in het gebed, antwoordt: “Wanneer jullie bidden, zeg dan: Abba, Vader”.
Wanneer we bidden, ook in de geslotenheid van ons eigen hart, zijn we nooit alleen of verweesd. Integendeel, we zijn leden van de familie van de Heer. In het gemeenschappelijk gebed wordt naast het mysterie van het kindschap, ook dat van de broederschap en zusterschap duidelijk.
De Gemeenschappen van Sant’Egidio, verspreid over de wereld, verzamelen zich op de verschillende plaatsen die gekozen zijn voor het gebed en brengen de hoop en het verdriet van de “uitgeputte en hulpeloze mensenmenigte” waarover het Evangelie spreekt (Mt 9, 37) bij de Heer. Deze oude menigte omvat de inwoners van onze hedendaagse steden, de armen die zich bevinden in de marge van het leven, en iedereen die wacht om als dagloner te worden aangenomen (vgl. Mt 20).
Het gemeenschappelijk gebed verzamelt de schreeuw, de hoop, het verlangen naar vrede, genezing, zin en redding, die beleefd worden door de mannen en vrouwen van deze wereld. Het gebed is nooit leeg. Het stijgt onophoudelijk op naar de Heer opdat verdriet verandert in vreugde, wanhoop in blijheid, angst in hoop, eenzaamheid in gemeenschap. En het rijk Gods zal spoedig temidden van de mensen komen.