GEBED IEDERE DAG

Gebed voor de armen
Woord van god elke dag

Gebed voor de armen

Gedachtenis van Tichon, patriarch van Moskou en heel Rusland (+ 1925). Samen met hem gedenken we alle martelaren van de Russisch-orthodoxe kerk onder het communistisch bewind. Gedachtenis van de genocide in Rwanda in 1994. Lees meer

Libretto DEL GIORNO
Gebed voor de armen
Maandag 7 april

Gedachtenis van Tichon, patriarch van Moskou en heel Rusland (+ 1925). Samen met hem gedenken we alle martelaren van de Russisch-orthodoxe kerk onder het communistisch bewind. Gedachtenis van de genocide in Rwanda in 1994.


Lezing van Gods Woord

Loven wij de Heer, Hem zij alle eer en dank.

Dit is het evangelie van de armen, de bevrijding van de gevangenen,
het zicht van de blinden, de vrijheid van de onderdrukten.

Loven wij de Heer, Hem zij alle eer en dank.

Daniël 13,1.9.15-17.19-30.33-62

Lang geleden woonde er in Babel een 13 man man die Jojakim heette. Zij smoorden de stem van hun geweten, keerden hun ogen af van de hemel en dachten niet aan de dreiging van de rechtvaardige straffen. Terwijl zij naar een geschikte dag uitkeken, ging Susanna, vergezeld van twee dienstmeisjes, volgens haar gewoonte weer eens het park in. En omdat het warm was, wilde zij er een bad nemen. Er was niemand behalve de twee oudsten die zich hadden verscholen en haar begluurden. Susanna zei dus tegen de dienstmeisjes: 'Ga olie en balsem halen en sluit de poort van het park, dan ga ik een bad nemen.' Zodra de dienstmeisjes vertrokken waren. kwamen de twee oudsten tevoorschijn en liepen op haar af. Ze zeiden: 'De poort van het park is gesloten en er is niemand die ons ziet, we branden van lust naar je! Doe daarom wat wij willen en heb gemeenschap met ons, anders zullen we tegen jou getuigen dat er een jongeman bij je was en dat je daarom de dienstmeisjes hebt weggestuurd. Susanna zuchtte diep en sprak: 'Van alle kanten word ik bedreigd want doe ik het, dan wacht mij de dood; doe ik het niet, dan zal ik niet ontkomen aan jullie opzet. Maar liever val ik onschuldig ten prooi aan jullie opzet dan te zondigen tegen de Heer.' Daarop begon Susanna hard te schreeuwen, maar de twee oudsten schreeuwden tegen haar in en een van hen liep naar de poort van het park en opende die. Toen degenen die in huis waren het geschreeuw in het park hoorden, kwamen ze door de zijdeur toegesneld om te zien wat Susanna overkomen was. Toen de oudsten hun verhaal deden, schaamden de bedienden zich zeer, want nog nooit was zoiets over Susanna verteld.
Toen het volk de volgende dag weer bij haar man Jojakim samenkwam, gingen de oudsten ertoe over om hun goddeloos plan uit te voeren en Susanna te doden. Voor het verzamelde volk bevalen ze: 'Laat Susanna halen, de dochter van Chilkia, de vrouw van Jojakim.' Men liet haar halen. Zij verscheen, vergezeld van haar ouders, haar kinderen en al haar verwanten. Maar haar verwanten, en iedereen die haar zag, huilden. Terwijl de twee oudsten voor het volk gingen staan en hun handen op haar hoofd legden, keek Susanna huilend naar de hemel want in haar hart bleef zij vertrouwen op de Heer. Toen verklaarden de oudsten: "Terwijl we alleen in het park wandelden, kwam zij met twee dienstmeisjes naar binnen, sloot de poort en stuurde de meisjes weg. Daarop kwam er een jongeman naar haar toe die zich had verborgen en ging bij haar liggen. Toen we vanuit een hoek van het park het misdrijf opmerkten, snelden we naar hen toe en zagen dat ze met elkaar gemeenschap hadden. Hem konden we niet te pakken krijgen omdat hij sterker was dan wij, de poort opende en wegrende; maar haar grepen we en we vroegen haar, wie die jongeman was, maar ze wilde het ons niet zeggen. Dat getuigen wij.' De vergadering geloofde hen, omdat zij oudsten van het volk waren, en rechters, en veroordeelde Susanna tot de dood. Toen riep Susanna met luide stem: 'Eeuwige God, die het verborgene kent en alles al weet voordat het gebeurt, U weet dat ze mij vals beschuldigen; en hoewel ik niet gedaan heb waarvan ze mij beschuldigen, moet ik toch sterven.' De Heer verhoorde haar gebed.
Terwijl zij werd weggeleid om gedood te worden, gaf God een jongeman, Daniël geheten, een heilig besluit in. Deze jongeman riep met harde stem: 'Ik ben onschuldig aan haar bloed!' Waarop het volk zich naar hem toekeerde en vroeg: 'Wat bedoel je daarmee?' Hij ging in hun midden staan en zei: 'Zijn jullie niet goed wijs, zonen van Israël? Veroordelen jullie een dochter van Israël zonder nader onderzoek en kennis van zaken? Ga terug naar de rechtszaal, want zij hier hebben haar vals beschuldigd.' Daarop ging al het volk haastig naar de rechtszaal terug. Daar zeiden de oudsten tegen Daniël: 'Neem plaats in ons midden en vertel je bedoelingen, want God heeft je het gezag van de ouderdom verleend.' Toen zei Daniël tegen hen: 'Zet ze apart, dan zal ik ze aan een verhoor onderwerpen.' Ze werden dus van elkaar gescheiden. Daniël riep vervolgens een van de twee oudsten bij zich en zei: 'Je bent in slechtheid vergrijsd maar nu krijg je de straf voor je zonden. Je hebt onrechtvaardige vonnissen geveld: onschuldigen heb je veroordeeld en schuldigen vrijgesproken, in strijd met het gebod van de Heer: Breng iemand die onschuldig is, en in zijn recht staat, niet ter dood. Welnu, als je haar op heterdaad betrapt hebt, zeg dan onder wat voor een boom je ze hebt samen gezien?' Hij antwoordde: 'Onder een mastiekboom.' Daniel hervatte: 'Die prachtige leugen kost je je kop! Want Gods engel heeft van God al bevel gekregen om je in tweeën te splijten.' Nadat Daniël hem had laten wegleiden, liet hij de ander voorkomen en zei tegen hem: 'Je bent een afstammeling van Kanaän en niet van Juda! De schoonheid heeft je verleid en de wellust heeft je hoofd op hol gebracht. Zo handelen jullie met de dochters van Israël en uit angst deden zij wat jullie wilden, maar een dochter van Juda heeft niet toegegeven aan jullie slechtheid. Welnu: onder wat voor een boom heb je ze samen gezien? Hij antwoord de: 'Onder een steeneik.' Daniël hervatte 'Ook jij hebt door die prachtige leugen je kop verspeeld! Want Gods engel staat al klaar om je met het zwaard doormidden te hakken en jullie beiden te vernietigen.'
Hierop barstte heel de vergadering los in luid gejuich en men eerde God, die redt wie op Hem vertrouwt. En nu Daniël met hun eigen woorden bewezen had dat de twee oudsten een vals getuigenis hadden afgelegd, keerde het volk zich tegen hen en overeenkomstig de wet van Mozes voltrokken ze aan de oudsten de straf die zij in hun slechtheid hun naaste hadden toegedacht: ze werden ter dood bracht. Zo werd die dag een onschuldige van de dood gered.

[Copyright © 1995 Katholieke Bijbelstichting]

 

Loven wij de Heer, Hem zij alle eer en dank.

De Mensenzoon is gekomen om te dienen,
wie groot wil zijn moet dienaar worden van allen.

Loven wij de Heer, Hem zij alle eer en dank.

Het verhaal van de jonge Susanna, die wordt belaagd door twee oudere rechters van Israël ten tijde van de ballingschap in Babylon, is een goed voorbeeld van de kracht van de zwakheid. De profeet Daniël is een jongeman door wie de Heer zijn gerechtigheid openbaart, terwijl de jonge Susanna het symbool wordt van dat deel van het volk Israël dat trouw blijft aan God en elke verleiding weerstaat, zelfs de verraderlijke verleiding van de oudsten van het volk. Susanna heeft een rotsvast vertrouwen in de Heer, die de kleinen, de zwakken en de onschuldigen liefheeft, en die hen die zich aan Hem toevertrouwen nooit in de steek laat. Zonder dat iemand haar helpt, staat de jonge Susanna voor de aartsmoeilijke beslissing om te sterven in plaats van toe te stemmen in het kwaad. Ter dood veroordeeld stelt zij haar vertrouwen alleen op God, die "het verborgene kent". En zij ervaart hoe God tussenbeide komst. Dat gebeurt door de stem van een "jongeman", iemand van haar leeftijd. Ja, de kracht van God wordt geopenbaard door de zwakken. Een jonge man redt een jonge vrouw. Niemand is zo zwak dat hij niet iemand anders, die zwakker is dan hijzelf, kan redden. Deze bladzijde stelt ons allen, ook de jongsten, voor de vraag hoe wij de talloze vrouwen, in het bijzonder de allerkleinsten, die vandaag nog op zoveel manieren verdrukt worden, kunnen verdedigen. Het is dringend nodig dat ook nu Daniëls opstaan om recht te doen geschieden en allen te verdedigen die onderdrukt worden.

Het gebed is het hart van het leven van de Gemeenschap van Sant’Egidio. Het is haar eerste “werk”. Aan het einde van de dag komt elke Gemeenschap, of die nu klein of groot is, samen bij de Heer om het Woord te beluisteren en zich tot Hem te richten in het gebed. De leerlingen kunnen niet anders dan aan de voeten van Jezus zitten, zoals Maria van Bethanië, om het “betere deel” te kiezen (Lc 10, 42) en van Hem zijn gezindheid te leren (vgl. Fil 2, 5).

Elke keer dat de Gemeenschap zich tot de Heer richt, maakt ze zich die vraag eigen van de anonieme leerling: “Heer, leer ons bidden!” (Lc 11, 1). En Jezus, meester in het gebed, antwoordt: “Wanneer jullie bidden, zeg dan: Abba, Vader”.

Wanneer we bidden, ook in de geslotenheid van ons eigen hart, zijn we nooit alleen of verweesd. Integendeel, we zijn leden van de familie van de Heer. In het gemeenschappelijk gebed wordt naast het mysterie van het kindschap, ook dat van de broederschap en zusterschap duidelijk.

De Gemeenschappen van Sant’Egidio, verspreid over de wereld, verzamelen zich op de verschillende plaatsen die gekozen zijn voor het gebed en brengen de hoop en het verdriet van de “uitgeputte en hulpeloze mensenmenigte” waarover het Evangelie spreekt (Mt 9, 37) bij de Heer. Deze oude menigte omvat de inwoners van onze hedendaagse steden, de armen die zich bevinden in de marge van het leven, en iedereen die wacht om als dagloner te worden aangenomen (vgl. Mt 20).

Het gemeenschappelijk gebed verzamelt de schreeuw, de hoop, het verlangen naar vrede, genezing, zin en redding, die beleefd worden door de mannen en vrouwen van deze wereld. Het gebed is nooit leeg. Het stijgt onophoudelijk op naar de Heer opdat verdriet verandert in vreugde, wanhoop in blijheid, angst in hoop, eenzaamheid in gemeenschap. En het rijk Gods zal spoedig temidden van de mensen komen.